Een zelfstandig naamwoord is een woord dat zelfstandig gebruikt kan worden, meestal een enkelvoud en meervoud kent en gecombineerd kan worden met een lidwoord.
Problemen met de spelling van zelfstandig naamwoorden doen zich vooral voor bij:
- meervoudsvorming: Schrijf je zeën of zeeën? En is het agenda’s of agendas?
- samenstellingen: Is het viergangendiner of vier-gangen-diner? En groentesoep of groentensoep?
- afleidingen: Ben je een hbo’er of hbo-er?
Wil je weten of je de spelling onder de knie hebt, maak dan Spellingstoets 1 of Spellingstoets 2.
Meervoudsvorming
Van alle telbare zelfstandig naamwoorden kan een meervoud worden gemaakt. Dit gebeurt meestal door -en toe te voegen.
Om een correcte uitspraak te krijgen, moet de spelling van het zelfstandig naamwoord vaak worden aangepast. Zo moet de medeklinker soms worden verdubbeld, een klinker worden verwijderd of een medeklinker worden vervangen.
n of -ën
Om problemen met de uitspraak te voorkomen voeg je bij een enkelvoud dat eindigt op -ee een trema toe op het achtervoegsel.
Dit doe je ook als de uitgang eindigt op een beklemtoonde -ie.
Als de klemtoon niet op de -ie valt, voeg je alleen een -n toe. Plaats dan wel een trema voor een correcte uitspraak.
-s of-‘s
Als het meervoud op een ‘s’ eindigt, schrijf je in principe -s:
Je schrijft ‘s als het enkelvoud eindigt op de lange klinkers i, o, y, u, a. Om problemen met de uitspraak te voorkomen komt er een apostrof voor de meervouds-s te staan.
Samenstellingen
Samenstellingen zijn twee of meer samengevoegde woorden die ook als afzonderlijk woord kunnen voorkomen (keuze + vak = keuzevak).
In het Nederlands schrijf je samenstellingen in principe aan elkaar, ook als het een combinatie betreft van ingeburgerde Nederlands-Engelse woorden of Engels-Engelse woorden.
Op deze regel zijn een aantal uitzonderingen:
Soms schrijf je samenstellingen niet aan elkaar, maar plaats je een koppelteken. Dit doe je onder andere:
- als er klinkers op elkaar botsen die ook samen een klank kunnen vormen;
- als er drie dezelfde medeklinkers achter elkaar komen te staan;
- als driedelige samenstellingen gelijkwaardige delen bevatten;
- als er een afkorting, cijfer, letter, symbool of letterwoord met hoofdletter(s) is opgenomen in de samenstelling;
- als er aardrijkskundige namen gecombineerd worden.
Samenstellingen met een losse letter
Samenstellingen met een losse letter, zoals T-shirt en c-sleutel, krijgen een streepje, ook als het geen afkortingen zijn. Zo is het bijvoorbeeld: x-as, B-acteur en A-merk.
Als er zowel een woord vóór als ná de afkorting of losse letter staat, staan er twee streepjes (koppeltekens) in de samenstelling: kleuren-tv-scherm, post-hbo-opleiding, voetbal-T-shirt.
Op Onze Taal staat een lijst met de juiste spelling van dit soort samenstellingen. Ook kun je altijd het Groene Boekje raadplegen voor de juiste spelling.
Bezitsvorm van zelfstandig naamwoorden
Is het Peter’s auto of Peters auto? Een bezit wordt altijd aangegeven door een s vast te plakken aan de naam van de eigenaar, behalve als de uitspraak hierdoor verandert. Het is dus: Peters auto, Annes laptop en Aimés studiekeuze.
Bij lange klinkers zou de uitspraak veranderen. Dus daar krijg je ’s achter de naam van de eigenaar, zoals bijvoorbeeld: Anna’s fiets, Thea’s boek en Onno’s verslag.
Als een naam eindigt op een sisklank, komt achter de naam van de eigenaar alleen een apostrof (‘), zoals bij: Hans’proefschrift, Max’studentenflat en Márquez’ autobiografie.
Deze regels gelden ook voor bij bepaalde soortnamen die naar personen verwijzen, zoals: mijn moeders werk, Italiës hoofdstad en Amerika’s president.
Tussen-n
Veel samenstellingen bevatten een tussenklank die klinkt als ‘e’ of ‘en’. Schrijf de tussenklank ‘en’ als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en. Gebruik in alle andere gevallen de tussenklank ‘e’.
Deze hoofdregel kent een paar uitzonderingen. Schrijf geen tussen-n als:
- het eerste woorddeel in de context uniek is;
- de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is, waarvan het eerste deel alleen een versterkte betekenis heeft.
- de samenstelling versteend is.
Of bekijk het filmpje van HvA Taaluniversum waarin het gebruik van de tussen -n wordt uitgelegd:
Tussen-s
Schrijf in een samenstelling (bijvoorbeeld ‘waarheidsgehalte’) of voor een achtervoegsel (bijvoorbeeld ‘jongensachtig’) een tussen-s, als je deze hoort. Deze regel geeft de schrijver enige vrijheid. Zo komen bijvoorbeeld vervoerbewijs en vervoersbewijs naast elkaar voor.
Soms is het lastig om te bepalen of je een tussen-s moet schrijven. Dit is het geval als het tweede woorddeel met een sisklank begint. Stel dan vast of het eerste woorddeel met een tussen-s eindigt door een alternatief tweede woorddeel te bedenken dat niet met een sisklank begint.
Afleidingen
Een afleiding bestaat uit één zelfstandig (naam)woord en een of meer voor- en/of achtervoegsels. Een voorbeeld hiervan is ‘mogelijk + heid‘.
Soms heeft een afleiding een afkorting als basis. Schrijf een apostrof als de afkorting wordt gevolgd door een achtervoegsel. Plaats echter een koppelteken als de afkorting wordt voorafgegaan door een voorvoegsel.
Wil je meer weten over afleidingen? Kijk dan bij de juiste woordvorm.
Verkleinwoorden
Van veel woorden kun je een verkleinwoord maken door -tje, -je, -etje of -pje aan het grondwoord te plakken. Zo wordt het bijvoorbeeld: tekst – tekstje of probleem – probleempje. Als Nederlands je moedertaal is, doe je dit meestal automatisch goed. Zo niet, kijk dan voor de uitgebreide spellingsregels op Taalunieversum.
Twee gevallen leveren wel vaak spelfouten op:
- Als het grondwoord eindigt op een open klinker en deze wordt met een enkele klinker geschreven, dan verdubbel je deze klinker in het verkleinwoord. Eindigt het grondwoord op een -é, dan verdwijnt het accent in het verkleinwoord en verdubbel je de -e. En als een grondwoord eindigt op een -i (dat je uitspreekt als /ie/), dan voeg je in het verkleinwoord een -e toe.
Zo wordt het:
- oma – omaatje
- café – cafeetje
- taxi – taxietje
- foto – fotootje
- menu – menuutje
2. Als het grondwoord eindigt op een –u (maar je spreekt het uit als /oe/) of na een –y (na een medeklinker en uitgesproken /ie/), dan krijg je een apostrof in het verkleinwoord.
Zo wordt het:
- tiramisu – tiramisu’tje
- baby – baby’tje
Maar je krijgt geen apostrof in essay – essaytje.